Een verzameling Esperanto Spreekwoorden en Zegswijzen (nl): Spreekwoorden W

[waa-303] Waar een klokje luidt, staat een kapel
[waa-143] Waar een wil is, is een weg
[waa-132] Waar God een kerk sticht, bouwt de duivel een kapel
[waa-51] Waar het hart vol van is, loopt de mond van over
[waa-126] Waar niets is verliest de keizer zijn recht
[waa-238] Waar twee Grieten in een huis wonen, behoeft men geen bassende hond
[waa-472] Wanneer het op de groten regent, druipt het op de kleinen
[waa-424] Wat in het vat ligt, verzuurt niet
[waa-48] Wat niet weet, wat niet deert
[waa-385] Weldoen geeft rente
[waa-70] Wie A zegt, moet ook B zeggen
[waa-3] Wie aan de weg timmert, heeft veel bekijks
[waa-389] Wie de schoen past, trekke hem aan
[waa-228] Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in
[waa-192] Wie eens steelt, is altijd een dief
[waa-498] Wie heeft, aan die zal gegeven worden
[waa-67] Wie het eerst komt, het eerste maalt
[waa-41] Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd
[waa-65] Wie het laatst lacht, lacht het best
[waa-23] Wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het deksel op zijn neus
[waa-390] Wie in het schuitje zit, moet meevaren
[waa-282] Wie kaatst, moet de bal verwachten
[waa-7] Wie met pek omgaat, wordt er mee besmet
[waa-265] Wie niet horen wil, moet voelen
[waa-11] Wie niet waagt, die niet wint
[waa-83] Wie niet zaait, zal niet oogsten
[waa-6] Wie wind zaait, zal storm oogsten
[waa-8] Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht
[waa-425] Wie zich verontschuldigt, beschuldigt zich
[waa-63] Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden
[waa-216] Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten
[waa-384] Wie zijn kinderen liefheeft, kastijdt ze
[waa-75] Wie zijn neus schaadt, schaadt zijn aangezicht
[waa-261] Wie zwijgt, stemt toe
[waa-170] Wiens brood men eet, diens woord men spreekt
[waa-446] Willen is kunnen
[waa-369] Willens of onwillens
[waa-470] Winst baart nijd