|
Daarover ben ik uitgepraat |
|
Dat hangt mij de keel uit |
|
Dat is een kolfje naar zijn hand |
|
Dat is koren op zijn molen |
|
Dat is verloren moeite |
|
Dat is zijn stokpaardje |
|
Dat is zo zeker als tweemaal twee vier is |
|
Dat is zuinigheid, die de wijsheid bedriegt |
|
Dat raakt mijn koude kleren niet |
|
De aanhouder wint |
|
De appel valt niet ver van de boom |
|
De berg heeft een muis gebaard |
|
De beste breister laat wel eens een steek vallen |
|
De beste stuurlui staan aan wal |
|
De boog kan niet altijd gespannen zijn |
|
De een zijn dood, is de ander zijn brood |
|
De eerste april stuurt men de gekken, waar men wil |
|
De ene dienst is de andere waard |
|
De ene duivel deert de andere niet |
|
De ene kraai pikt de andere de ogen niet uit |
|
De gebraden duiven zullen je niet in de mond vliegen |
|
De geit en de kool sparen |
|
De gekken krijgen de kaart |
|
De gelegenheid maakt de dief |
|
De gestadige druppel holt de steen |
|
De gierigheid bedriegt de wijsheid |
|
De heler is zo goed als de steler |
|
De honger jaagt de wolf het bos uit |
|
De kat de bel aanbinden |
|
De kat uit de boom kijken |
|
De kleine dieven hangt men op, de grote vallen door de strop |
|
De kleren maken de man |
|
De kost gaat voor de baat |
|
De kruik gaat zolang te water, tot zij breekt |
|
De laatste dwaling is erger dan de eerste |
|
De laatste loodjes wegen het zwaarst |
|
De liefde kent vlek noch gebrek |
|
De mens wikt, God beschikt |
|
De morgenstond heeeft goud in de mond |
|
De nacht brengt raad |
|
De ondervinding maakt bekwame mensen |
|
De open deur roept de dief |
|
De oude Adam afschudden |
|
De paarden, die de haver verdienen, krijgen ze niet |
|
De pot verwijt de ketel, dat hij zwart ziet |
|
De slapende wolf loopt geen schaap in de mond |
|
De soep wordt nooit zo heet gegeven, als zij wordt opgediend |
|
De teerling is geworpen |
|
De tijd is de beste medicijn |
|
De verzenen tegen de prikkels slaan |
|
De weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen |
|
De wolf ruit wel van baard, maar niet van aard |
|
De ziekten komen te paard en gaan te voet |
|
Die aan de weg timmert, lijdt veel aanstoot |
|
Die bij de hond slaapt, betrapt zich op vlooien |
|
Die dan leeft, die dan zorgt |
|
Die de glazen gebroken heeft, moet het gelag betalen |
|
Die de pot gebroken heeft, mag hem betalen |
|
Die de waarheid zegt, wordt zelden geherbergd |
|
Die een penning niet acht, krijgt over een gulden geen macht |
|
Die pleit om een koe, geeft er een toe |
|
Die roet handelt, maakt zijn vingers vet |
|
Die slapen onder dezelfde deken, krijgen dezelfde streken |
|
Die te wijd gaapt, verstuikt de mond |
|
Die teveel wil hebben, laat het al vallen |
|
Die tot de galg geboren is, verdrinkt niet |
|
Dien God bewaart, is wel bewaard |
|
Door de bomen het bos niet zien |
|
Door schade en schande wordt men wijs |
|
Door vragen wordt men wijs |
|
Driemaal is scheepsrecht |
|
Dronken mensen zeggen de waarheid |